
Jurisprudentie
BG6734
Datum uitspraak2008-12-09
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2777
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/2777
Statusgepubliceerd
Indicatie
De afstempeling van de enveloppe waarmee het beroepschrift ter post is aangeboden, is niet te lezen.
Gelet hierop en gelet op het feit dat het beroepschrift niet later dan een week na afloop van de in artikel 6:9, tweede lid van de Awb genoemde termijn is ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat eiser het voordeel van de twijfel toekomt, zodat het beroep als tijdig ingediend wordt beschouwd.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/2777
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2008
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden,
verweerder.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 augustus 2007, verzonden op 22 augustus 2007 (hierna: het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 24 januari 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiser aangeschreven de bewoning van de paardenstal op het perceel bekend staand als [adres] te [woonplaats], te beëindigen vóór 1 mei 2007, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.500,- per week met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast is eiser bij dit besluit aangeschreven de in de paardenstal aangebrachte voorzieningen vóór 2 juli 2007 te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 3.500,- per week met een maximum van € 87.500,-.
1.2 Het beroep is op 30 oktober 2008 ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. B.W. Maris. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Swanink en ing. G.C.M. Verkleij, beiden werkzaam bij de gemeente Woerden.
Overwegingen
2.1 In de eerste plaats dient de vraag te worden beantwoord of eiser ontvankelijk is in zijn beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
2.2 Vast staat dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aangevangen op 23 augustus 2007 en, gelet op artikel 6:7 van de Awb, is geëindigd op 3 oktober 2007. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een beroepschrift bij verzending ter post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.3 De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift, gedagtekend 29 september 2007, op 5 oktober 2007 ter griffie van de rechtbank is ontvangen. De afstempeling van de enveloppe waarmee het beroepschrift ter post is aangeboden, is niet te lezen, zodat niet valt uit te sluiten dat de aanbieding vóór of op 3 oktober 2007 heeft plaatsgevonden. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het beroepschrift niet later dan een week na 3 oktober 2007 is ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat eiser het voordeel van de twijfel toekomt, zodat het beroep als tijdig ingediend wordt beschouwd. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 maart 2007 (www.rechtspraak.nl, LJN: BA0906).
2.4 In zijn beroepschrift van 29 september 2007 heeft eiser zich het recht voorbehouden nadere gronden voor zijn beroep aan te voeren. Ter zitting heeft hij verzocht het onderzoek te schorsen teneinde hem alsnog in de gelegenheid te stellen zijn beroep nader te onderbouwen. Hij heeft in dat kader verwezen naar de brief van de rechtbank van 7 oktober 2008, waaraan hij de verwachting heeft ontleend dat de behandeling ter zitting zich zou beperken tot de ontvankelijkheid van het beroep.
2.5 De rechtbank ziet geen aanleiding dit verzoek te honoreren. Het beroepschrift bevat een aantal voldoende concreet omschreven gronden van beroep. Daarnaast heeft eiser, gezien de duur van de periode tussen het instellen van beroep en de behandeling ter zitting, ruimschoots de gelegenheid gehad de gronden van beroep aan te vullen, van welke gelegenheid hij geen gebruik heeft gemaakt. Ten aanzien van de brief van de rechtbank van 7 oktober 2008 overweegt de rechtbank dat daarin niet is vermeld dat de omvang van de behandeling ter zitting wordt ingeperkt maar slechts aandacht wordt gevraagd voor het feit dat ter zitting de beoordeling van de ontvankelijkheid aan de orde zal komen.
2.6 Met betrekking tot de inhoud van het bestreden besluit overweegt de rechtbank als volgt. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 21 juni 2007 (SBR 07/967) het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening afgewezen. De stukken uit deze voorlopige voorzieningsprocedure maken onderdeel uit van de onderhavige procedure.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de door eiser in bezwaar aangevoerde gronden heeft beoordeeld in het bestreden besluit en dat eiser in beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd.
2.7 De rechtbank is, onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent door de voorzieningenrechter in genoemde uitspraak is overwogen, van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel dan wel het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuiste feitelijke grondslag. Ten aanzien van de schending van het gelijkheidsbeginsel heeft eiser ter zitting nog gesteld dat hij beschikt over een lijst van 6 à 7 vergelijkbare gevallen. Hij heeft deze lijst echter niet overgelegd. Bij gebreke van enige onderbouwing kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel daarom ook niet slagen.
2.8 Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Binsbergen, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en
mr. D.A.J. Overdijk, leden van de meervoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2008.
De griffier: De voorzitter:
mr. H.G. Molenaar mr. G.J. van Binsbergen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage.